NOTE: Most layouts have been
changed to suit your comfort.

prev
back02
next

Locus solus
Het territorium van de kunstenaar

In zijn roman Locus solus beschrijft de door Marcel Duchamp hogelijks bewonderde Raymond Roussel minitieus een plek bezaaid met fantastische constructies, zoals die alleen in het brein van een kunstenaar kunnen ontstaan. Hij doet dat zo gedetailleerd, dat het mogelijk is om er zonder veel moeite een visuele voorstelling van te maken. In het boek zijn dan ook nauwkeurige tekeningen opgenomen van wat er allemaal te zien was. Locus solus kan gelezen worden als een metafoor voor de verbeelding van de kunstenaar, die ten koste van alles zijn eigen territorium creëert als natuurlijke omgeving voor zijn kunst. Voor veel kunstenaars is in de eerste plaats het eigen atelier zo’n ideale plek, afgesloten van de buitenwereld. Daar materialiseert de kunstenaar zijn voorstellingswereld, daar omringt hij zich met het materiaal van zijn dromen. Het atelier, zo opgevat is veel meer als een werkplaats. Het wordt eerder een Gesamtkunstwerk op zichzelf, waarvan elk onderdeel een buitengewone betekenis heeft. Het is een krachtenveld, waar chaos en orde, vrijheid en discipline samen gaan. De alledaagsheid wordt er omgezet in het bijzondere. Al het beschikbare materiaal is potentieel bruikbaar en vindt er een nieuwe bestemming.

In het voetspoor van de Romantiek, toen voor het eerst Follies populair werden, hebben niet alleen vreemde outsiders als de 19e eeuwse Franse postbode Cheval met zijn Palais idéal in Hauterives of in de 20e eeuw als Sam Rodia met zijn torens in Watts bij Los Angeles, hun wonderlijke gedachtenwereld op eigen terrein proberen te verwerkelijken. Ook een kunstenaar van naam als Kurt Schwitters gebruikte zijn huis in Hannover als de locatie voor een alles omvattend, voortdurend groeiend kunstwerk. De Merzbau van Schwitters is verloren gegaan. Ook Mondriaans’ legendarische ateliers aan de rue du Départ in Parijs en later in New York, waar alles in harmonie was, bestaan niet meer. De herinnering eraan is alleen fotografisch vastgelegd. Het atelier van Francis Bacon, de chaos waaruit en waarbinnen zijn schilderkunst kon gedijen, werd daarentegen belangrijk genoeg geacht om het te reconstrueren en in het Museum van Dublin te bewaren, als een voorbeeld van een typisch kunstenaarsterritorium. Met het opkomen van de installatiekunst is de belangstelling voor de samenhang van delen binnen het grote geheel toegenomen.

Een extreem voorbeeld van een als totaalkunstwerk opgevatte verzameling van wat buiten dat verband alleen maar bric á brac genoemd kan worden, is, of liever was, het wegens brandgevaar in 1997 door de Gemeente Amsterdam rigoreus opgeruimde atelier van Jacobus Kloppenburg aan de Lauriergracht in Amsterdam. Daar omringde Kloppenburg zich met alles wat hij kon gebruiken als materiaal voor zijn verbeelding: afgedankte troep die de mensen als grofvuil op straat zetten, maar die voor de kunstenaar waardevol kan zijn als basis voor zijn kunst.
Dat de afvalproducten van de consumptiemaatschappij een nieuwe bestemming krijgen in de kunst, is niet nieuw. Die recycling vindt zijn oorsprong bij Kurt Schwitters en is in de jaren zestig van de twintigste eeuw, toen de consumptiemaatschappij massaal doorbrak, geregeld door kunstenaars toegepast. Rauchenberg vond toen bijvoorbeeld op de rommelmarkt van Amsterdam, het Waterlooplein, alle benodigdheden voor zijn bijdrage aan de tentoonstelling Dylaby in het Stedelijk Museum.
Kloppenburg, aanvankelijk een weinig opvallend kunstenaar, die voornamelijk werken voor de BKR maakte, vond in het Düsseldorfse milieu van Beuys, waar hij ook Waldo Bien en Pieter Heynen leerde kennen, de stimulans om het roer om te gooien en radicaal een andere weg in te slaan. Een eigen weg, die in afzondering plaats vond. Evenals Beuys vond hij in de leer van Rudolf Steiner een legitimatie voor zijn werkwijze. Als een alchemist trachtte hij waardeloze materie om te zetten in spiritueel goud.

Met een met hulp van Waldo Bien georganiseerde en door Pieter Heynen ingeleide tentoonstelling in het Museum Fodor trok Kloppenburg in 1985 de aandacht, maar verder kwam hij, als een soort hedendaagse heremiet, zijn territorium aan de Lauriergracht nauwelijks uit, of het moest zijn om van de straat vondsten aan te slepen. Zijn opslagplaats van volgens de Gemeente onhygiënische en brandgevaarlijke rommel, werd in de loop der tijd een wereld op zich, met een eigen betekenis.
Als Artchives for the future is het geheel met hulp van Waldo Bien in kaart gebracht en nu in een uitvoerig geïllustreerd boekwerk gepubliceerd, dat onlangs, samen met een tentoonstelling van een aantal individuele werken, in Arti gepresenteerd werd. Het is het enigste wat overgebleven is van Kloppenburgs’ in de loop der jaren opgebouwde locus solus, de unieke plek aan de Lauriergracht, waar hij in afzondering een Gesamtkunstwerk tot stand bracht. Wat rest zijn de fotomontages van de oorspronkelijke situatie en een aantal werken die in het nabij gelegen atelier van Waldo Bien in veiligheid zijn gebracht. Het territorium van Kloppenburg aan de Lauriergracht, zijn leefwereld, is, dankzij het onwrikbare ambtelijk beleid van de Gemeente Amsterdam, en tegen het advies in van internationale kunstkenners als Van der Grinten, van Schloss Moyland en Walter Hopps van het Smithsonian Institute in Washington, grondig opgeruimd, in containers opgeslagen en grotendeels onherstelbaar beschadigd. Er was net daarvoor een afspraak gemaakt, dat het geheel in Duitsland geconserveerd zou worden, maar daar kon de Gemeente niet op wachten.

De tentoonstelling van resterende werken in Arti, liet onlangs zien dat Kloppenburg een authentiek kunstenaar is, die, verwant aan Beuys, inderdaad onaanzienlijke materialen weet om te toveren in iets bijzonders. Helaas is de context en voedingsbodem van zijn werk, het territorium dat een kunstwerk op zichzelf was, verloren gegaan.
Het belang van dergelijke plekken voor de kunst moet niet onderschat worden. Als kunstenaars niet meer in de gelegenheid zijn zichzelf te zijn binnen hun eigen territorium, wordt een bron van creativteit vernietigd. Een gemeenschap dient op dergelijke plekken zuinig te zijn.

Franck Gribling

 

__________________________________________________________________________________

prev
back02
next