|
Series; Indigo on Blue Cards, 1997
The series Indigo on Blue Cards was made in response to a voyage to Tasmania in 1987. The thirteen Blue ledger cards, each size A4, had been part of Kloppenburg’s Artchive for the Future. K found them on the street in front of the Rijksmuseum, Amsterdam, around 1981. The archival cards stock list postcards of Old Dutch Masters from the Rijksmuseum Collection. Bien’s interdisciplinary anthropological understanding, set him to translate the ‘written’ names of the listed Dutch Masters into painterly language: colour, brush strokes. Written text to be translated back to where it comes from; rhythm, dances, music and painting. Joyce. The images in this series are reflections. Bien was writing short stories at the time, among others about his voyage to Tasmania, 1987. Writing, he had recalled the landscapes he had walked trough. Some of those memories became images in this process of translation. Not image matters. Image is pictorial. Only paint and brush stroke matter. That’s where real painting starts. After the ‘translation’ was done, Bien framed the works. They should not become sealed off within the frame. So painting had to be brought from the inside to the outside to eliminate the frame. Painting continued on the frames and drawings onto the glass with a grinder, producing jumping lines, the choreography of a dancer in an open landscape. Bien lists the 13 archival cards as D Numbers, works on paper. In the Waldo Bien Archive the 13 works are also listed, as one single work, under No. 1997-069. This does not mean that they will stay together.
|
|
|
Sporen, by Waldo Bien (Translation Follows in Updatings) Er loopt een eenzaam pad langs de zuidwestkust van Tasmanië dat sporadisch gebruikt wordt door bushwalkers die zich de kostbare vlucht met een vliegtuigje niet kunnen of willen veroorloven. Bij Louisa Bay passeert men de pal voor de kust gelegen Maatsuyker Eilanden en het is verrassend hoe passend deze naam is voor de als suikerhoeden uit de staalgrijze zee oprijzende bergen. Op de dag dat ik er wandelde, gingen aan de horizon zee en lucht naadloos in elkaar over in een vuil wit gordijn. Ergens daarachter verborg zich Antarctica. De ontmoeting met Mikel vond plaats na een tergend langzaam zich naar elkaar toe bewegen. De kust ter plaatse wordt gezoomd door een breed, wit strand. Onmiddellijk aangrenzend ligt ondoordringbaar struikgewas, dat dwingt van deze openheid gebruik te maken. Zo hadden wij elkaar reeds op mijlen afstand waargenomen. Ik zag van verre dat hij lang en slungelig moest zijn, het soort slungeligheid dat zijn oorsprong vindt in een ontspannen levenshouding. Hij was vergezeld van een speelse hond, een gezonde, lichtbruine bastaard die ik pas zag toen hij plots voor me opdook in het felle licht. Het was een wolkenloze morgen en ik naderde de zon van voren. Na een wederzijdse begroeting waarbij onze stemmen mij belachelijk luid voorkwamen, een waarneming die ik reeds vaker deed na dagenlange zwijgzame wandelingen, ontwikkelde zich een aangenaam en ongedwongen gesprek. Mikel kwam uit Bristol, Engeland. In de ‘seventies’ studeerde hij geologie te Oxford en werd er verliefd op een Australische studente. Na het beëindigen van hun studie stond zij er op om samen in een VW-camper het Europese continent te doorkruisen en wel zoals het hoorde: ‘on the right side of the road’, wat in hun geval dus links betekende. Zodoende deelden ze na een verkeersongeluk enige weken een derde kias ziekenhuisbed ergens in Toscane Good Times. Het leven met haar was ononderbroken spannend geweest en eigenlijk had hij toen al moeten weten dat zij voor hem ‘too wild a horse to ride on’ was. Ze verhuisden naar Australië waar alles opeens veel minder opwindend was en na enkele jaren werd de kloof tussen hen te groot, zodat hij in the fields ging, waar hij als geoloog werkte voor een maatschappij die edelmetalen ontgon. Omdat het overigens anyhow time was, kookten we thee in zijn billy boven een drijfhoutvuurtje. Een billy is en cilindrisch waterketeltje met een losse deksel en voorzien van een hengsel, waardoor het gemakkelijk aan een daarvoor dienstdoende stok, de zgn. billy-stick, boven het vuur te hangen is. Speciaal in de outbacks van het Australische continent een van de meest belangrijke uitrustingsstukken, die dan ook met grote zorg gedragen worden en nooit voor jets anders gebruikt dan voor het zetten van thee. Iemand die wordt betrapt op het koken van soep in zijn billy, verliest voorgoed zijn reputatie. Eigenlijk zijn de billy en de billy-stick de Australische vlaggenmast en vlag. Thee slurpend stelde ik hem vragen over het landschap, die hij plastisch en uitvoerig beantwoordde. Na dit aangename intermezzo, waarin de hond voorzichtig jacht had gemaakt op een in het hete zand liggende tijgerslang, namen wij afscheid en gingen onsweegs. Het toeval wilde dat ik enige weken later in de buurt kwam van het plaatsje waar Mikel werkzaam was, een onpersoonlijke nederzetting van prefab-huizen en barakken en een weg ernaar toe die getuigde van veelvuldig gebruik door groot en zwaar materieel. Uit de keten klonk muziek die probeerde de opdringerige natuur op een af stand te houden. Bij de office vroeg ik naar hem, waarna hij werd geroepen. Het half uur dat ik moest wachten voor hij kwam bracht ik door met het maken van tekeningen. Hij stapte uit een modderige landcruiser: ‘eeyou found your way to the disco”, waren de woorden waarmee hij mij begroette - zijn gladgeschoren gezicht vertoonde daarbij een brede, sarcastische grijns. “Zo is het hier altijd, je went er aan.” Er heerste een gejaagde maar efficiënte bedrijvigheid. Na de lunch toerde hij mij rond in de cruiser naar de verschillende locaties van de exploitatie en een verderaf gelegen, stilgelegd ontginningsveld. We stapten uit en liepen enige uren door het opengereten landschap, waar roestige machines en transportbanden erbij lagen als grote, gedode monsters. Met zijn wapperende handen wees hij naar een zilverader in een rotswand, die als een bliksemstraal door het gesteente liep. Overal om ons heen schitterden dunne, grillige adertjes, waarbij ik moest denken aan de foto die al jarenlang thuis op de hoek van mijn werktafel ligt. Een opname van een heftig onweer aan de Rio Grande. “Sommige mijnwerkers geloven dat deze dunne weg van zilver ergens uitkomt, in een wereld waar alles van zilver is. Vele mijen en geslachten lang hebben de mensen hun weg door het gesteente gebaand op zoek naar deze mythologische plaatsen, die zij the pockets noemen,” en terwijl hij dit uitsprak zochten zijn ogen de omliggende heuvels af. Later liet hij me in zijn cabin enige prachtige kristallen zien waarvan hij zei dat ze peanuts waren. De èchte bijzondere vondsten werden afgeroomd door de hoge heren van de company zelf. “Wat zijn het voor plaatsen, waar je zulke bijzondere kristalformaties vindt?”, vroeg ik. Onmiddellijk trad er een verandering op in zijn ogen. Ik meende even een spoor van achterdocht waar te nemen, nadat hij mij een poosje zwijgend getaxeerd had, wegebde. Met een langzaam en plechtig gebaar haalde hij een zwart notitieboekje uit zijn borstzak, zocht tussen losse maar zorgvuldig gevouwen blaadjes en ontvouwde een kris-kras met dunne potloodlijntjes bezaaid stuk millimeterpapier. De snijpunten van de lijntjes waren gemarkeerd door rode en blauwe puntje en voorzien van notities. “Dit is de boekhouding van mijn waarnemingen gedurende de jaren dat ik hier werk.” Met een zijwaartse blik in mijn richting taxeerde hij de uitdrukking op mijn gezicht alvorens hij toevoegde: “De rode puntjes markeren de exacte locaties van bijzondere kristalvondsten. Ik vermoed sinds lang dat er een relatie moet bestaan tussen deze vindplaatsen, zoals er ook een relatie bestaat tussen de locaties van oude kathedralen en mysterieplaatsen. Zodoende heb ik door de jaren heen zorgvuldig aantekeningen gemaakt. “Vreemd, je bent de eerste die ernaar vraagt. Door de stilte die volgde, begreep ik dat ik geacht werd zijn tekening nader te bekijken, wat ik dan ook deed. “Wat betekenen die blauw punten?”, vroeg ik. “De blauwe markeringen zijn door mij vermoede vindplaatsen van kristallen." “Het lijkt een beetje op gedeformeerde platonische lichamen!”, merkte ik op. Er kwam een merkwaardige glimlach op zijn gezicht. Zorgvuldig sloot hij zijn aantekeningenboekje en stak het in zijn zak. “Hecht je belang aan symmetrie?”, vroeg ik. “Laten we het zo stellen.” Hij maakte opeens een heel zelfverzekerde indruk en het leek alsof hij daarbij zijn ruggengraat strekte. “Ik heb soms last van depressies die met tot aan de rand van de zelfmoord drijven, een daad die ik echter nooit zal voltrekken, omdat ik weet dat de eenzaamheid daarna onbeschrijflijk veel groter is dan we ons kunnen voorstellen. Maar bij de gedachte aan zelfmoord viel me op dat ik er altijd aan denk om me met twee pistolen door het hoofd te schieten. Ik neem dus aan dat ik je vraag met ‘ja’ zou moeten beantwoorden.” “Ik weet van bet bestaan van een zilverader”, hoorde ik mijzelf zeggen, “enige duizenden mijlen lang. Ik heb zelf bewust aan het ontstaan ervan meegewerkt.” Hij keek ongelovig en ik hoorde mijn stem die hem verder vertelde, niet omwille van geloof of ongeloof, maar als de stem van het zilver zelf. Hoe wij al slaven op grote, luxe oceaanreuzen de zeeën doorploegden en soms na het serveren van maaltij den een deel van het zware tafelzilver vanaf het achterdek in zee gooiden, waarbij wij ons als reden opgaven dat de weg naar de afwaskeuken benedendeks te ver was, een vuige en goedkope uitvlucht. Het was altijd een bijzonder moment, waarbij iedereen er de uiterste waarde aan hechtte om bij het brengen van zijn offer door niemand gezien te worden. Staande in de mateloze ruimte verdween het zilver langzaam van het schuilgehouden dienblad om als vliegende vissen te verdwijnen in het donkere, schuimende water, waarbij het schip slechts ten doel had om het water open te scheuren voor het kostbare, glanzende offer. Een spoor van zilver, die de grote havens en metropolen van deze aarde over de oceaanbodem verbindt als een onzichtbaar elektrisch netwerk - magisch schitterende lijnen waarmee de scholen waterwezens wedijveren in glans. Bij nachtelijk samenzijn in zeemanskroegen ontdekte ik dat er een geheim verbond bestond, toen men ook van andere schepen hoorde dat er in het geheim geofferd werd. “De punten in dit lijnenspel zijn de metropolen waar architecten wedijveren met kristallen schoonheid in haar meest dodelijke vorm”, vervolgde ik. Toen ik voor het eerst in New York kwam, moest ik ook aan een kristalformatie denken. Net was januari en er hing een merkwaardige nevel cm de stad. ‘Er dreef pakijs op de Hudson River’, een merkwaardige introductie in het werk van de Amerikaanse kunstenaar Donald Judd. “Misschien is jouw hypothese ook toepasbaar op de metropolen?” “Het is geen hypothese”, merkte hij met besliste toon op, “reeds tweemaal is mijn vermoeden bevestigd. Sorry, maar ik wil er eigenlijk niet meer over praten. Mijn collega’s spotten ermee, vinden het een subjectieve obsessie. Dat maakt me soms depressief, zodat ik van hier weg zou willen lopen, maar ik weet dat ik het me nooit zou vergeven als ik het werkelijk zou doen.” “Ik ken zulke obsessies”, zei ik. In mijn schooltijd had ik een dergelijke ervaring, die zich gedurende mijn leven steeds in een of andere vorm herhaalt. Mijn ouders exploiteerden een theater en sociêteit en een prettige bijkomstigheid daarvan was dat wij daardoor twee prachtige biljarttafels binnen ons bereik hadden. Als ik ‘s middags uit school kwam speelden mijn grootvader, vader, chef kok en de oberkelner biljart en mijn deelname werd geduld op voorwaarde dat ik me op de achtergrond hield, hetgeen overigens niet moeilijk was, omdat zij altijd interessante conversaties pleegden. Een soort initiatie dus in de gedrags- en gedachtepatronen van volwassen mannen, zoals ik die later ook in de mannenhutten in Papoea Nieuw-Guinea waarnam. Het biljartspel zelf vervolgde mij nog vele jaren. Zo placht ik bijvoorbeeld op straat imaginair biljart te spelen, waarbij huizen en auto’s door mij in beweging gezette ballen werden, waardoor zich een onzichtbaar lijnenspel voltrok. Ik keek daarbij dan blijkbaar zo afwezig dat ik door mijn omgeving vaar bezorgd gevraagd werd of er iets aan de hand was, maar ik durfde er nooit met iemand over te praten om niet door onbegrip teleurgesteld te worden. Later vervolmaakte ik dit onzichtbare spel tijdens wandelingen door het Friese polderlandschap, waar de constructie van de omgeving het spel overzichtelijker maakte met hier en daar een afgelegen boerderij en veel open veld. De aanwezigheid van de dijk katapulteerde de kwaliteit van het spel op een hoger niveau. Ik speelde nu via ‘de losse band’, maar verloor tegelijkertijd mijn interesse voor het spel op tafel. Later die avond gingen we naar de club en aten dinner. Na af loop lagen mijn handen voor mij op tafel en vormden een rechte hoek ten opzichte van elkaar. Ik ademde diep Pruisisch blauw en dacht aan de vissen die ik zojuist verorberd had. Als dessert speelden we biljart tot diep in de nacht en het is eigenlijk overbodig te zeggen dat Mikel een voortreffelijk speler was.
|
|